“Wonen op een woonwagenkamp is je leven”
SpecialsEen aantal (potentiële) bewoners poseren in het woonwagenkamp aan De Baalder in de Drachtster wijk De Veenen. V.l.n.r.: Hilda Kallenkoot, Rinke Kallenkoot, Bianca Struijk, Margriet Kallenkoot, Mathanja Struijk, Jacqueline Struijk, Christina Pater en Doet Kallenkoot.
Smallingerlandse politiek pleit voor meer woonwagenstandplaatsen
“Wonen op een woonwagenkamp is je leven”
DRACHTEN – Licht in de duisternis voor Smallingerlandse woonwagenbewoners. Burgemeester en wethouders pleiten voor uitbreiding van het aantal standplaatsen. Dat is nodig ook, betoogt woordvoerder Doet Kallenkoot van de woonwagengemeenschap. “Ongeveer de helft van ons heeft geen plek.”
Door Marije Blacquière
Foto’s: Klaas Rozema
“Een geboren en getogen woonwagenbewoner” noemt Doet Kallenkoot zichzelf. Toch woont hij al negen jaar in een rijtjeshuis. Noodgedwongen. “Ik voel me hier niet thuis.” Regelgeving dreef de 49-jarige Kallenkoot in het nauw. “Ik heb een eigen stoffeerbedrijf en had ruimte nodig. Mijn kleine schuurtje was eigenlijk al illegaal en uitbreiden mocht niet. Er moet toch brood op de plank komen.”
In een ‘gewoon’ huis was hij tenminste van het gedoe af. Maar tevreden zijn hij en zijn vrouw Annie Mirosch allerminst. “Wonen op een woonwagenkamp is je leven, je cultuur. Je wordt gedwongen te wonen in een huis waar je niet wilt zijn.” Kallenkoot is niet de enige. Er zijn minimaal vijfendertig huishoudens waar hetzelfde aan de hand is, weet hij: de helft van het totaal aantal woonwagenhuishoudens in Smallingerland. “Zij wonen vaak in gewone huizen omdat er geen plek voor ze is in woonwagenkampen. Of ze zijn volwassen en wonen nog bij hun ouders in de woonwagen.”
Uiteen gerukt
Al twintig jaar lobbyt Kallenkoot voor meer ruimte voor woonwagens. Hij herinnert zich het woonwagenkamp in Drachtstercompagnie, waar de bewoners in 1977 naartoe moesten verhuizen na sluiting van het oude kamp aan de Passchier van Bollemanhaven in Drachten. “In Drachtstercompagnie settelden we ons. Onze kinderen gingen er naar school. Totdat we begin jaren negentig werden ‘gedecentraliseerd’, oftewel bruut uit elkaar werden gerukt. We moesten tegen onze wil naar kleine kampjes verspreid door Drachten.”
Dat zouden er zeven worden, het werden er vijf: aan de Baalder, het Hoogzand, de Hagewyk, De Meer en de J.F. Kennedylaan. “Vanaf die tijd is er nooit meer naar ons omgekeken”, zegt Kallenkoot. “Terwijl de kampen veel te klein zijn. De woonwagens staan veel te dicht op elkaar, er mag niets bijgebouwd worden en de populatie groeit.”
Het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland lijkt het probleem te onderkennen. Na gesprekken met de Roma- en woonwagengemeenschap onderschrijft het college “de wenselijkheid om standplaatsen toe te voegen”. “De rol van de gemeente bestaat daarbij uit het samenbrengen van partijen, het onderzoeken van wensen en mogelijkheden en zo nodig dit planologisch te ondersteunen”, aldus de gemeente Smallingerland. “Een andere taal dan wij spreken”, concludeert Kallenkoot. “Ze kunnen niet letterlijk zeggen: wij willen dat er meer woonwagenstandplaatsen komen.”
De gemeente gaat nu om tafel met de verhuurder van de huidige standplaatsen, WoonFriesland, en de bewonerscommissie. De rol van de woningcorporaties en de omvang van de uitbreiding wordt dan onder andere besproken.
Oud zeer
Kallenkoot moet het allemaal nog zien. Na al die jaren strijden kan hij niet zomaar geloven dat het probleem wordt opgelost. Zijn frustratie komt niet uit de lucht vallen: er speelt meer oud zeer. Bijvoorbeeld de gevolgen van de afschaffing van de woonwagenwet in 1999. Die hield in dat wie in een woonwagen wilde gaan wonen, alleen een standplaats kreeg wanneer de ouders ook al in een woonwagen woonden.
Dit ‘afstammingsbeginsel’ werd in 1968 ingevoerd en bijna dertig jaar later weer opgeheven. “Daarna mocht iedere pipo op een woonwagenkamp wonen”, zegt Kallenkoot. Met alle gevolgen van dien: “Mensen die te asociaal waren om in een rijtjeshuis te wonen, moesten dan maar in een woonwagen gaan wonen. Daarmee kwamen de woonwagenkampen in een steeds negatiever daglicht te staan. Tot op de dag van vandaag moet je je als woonwagenbewoner verdedigen. Gaan je kinderen wel naar school? Die van mij hebben een hbo- en mbo-4-opleiding.”
Hij vervolgt: “Wordt een woonwagenbewoner verdacht van hennepteelt? Dan moeten alle bewoners van dat kamp zich verzamelen en ontdekt de politie dankzij deze sleepnetconstructie allerlei andere misdrijven. Dat wordt dan weer breed uitgemeten in de media. Bij een hennepkwekerij in een rijtjeswoning wordt toch ook niet de hele wijk gecontroleerd? Dan zou de politie ook genoeg ‘bijvangst’ krijgen.” Discriminatie, vindt Kallenkoot.
Toch zijn er ook positieve ontwikkelingen. “De woonwagen is sinds vorig jaar weer een erkende woonvorm. Dat is een poos niet zo geweest, waardoor de gemeente met vrijgekomen woonwagenstaanplaatsen kon doen wat ze wilde. Betonblokken erop zetten, of saneren en er een groenstrook van maken. Nu kunnen vrijgekomen staanplaatsen weer worden doorgegeven aan andere mensen.”
En het bericht van burgemeester en wethouders, dat is eigenlijk ook wel goed nieuws, erkent Kallenkoot. “Het is een vooruitgang. Maar eerlijk gezegd kunnen ze ook niet anders. Het zou indruisen tegen de rechten van de mens als alle culturen hier welkom zijn, maar niet de woonwagenbewoners.”