Bloedprikken en koolhydraten tellen is routine voor Jennie
SpecialsHURDEGARYP - Het was een gewone dag in een gewone week. Moeder Hebelina had alles klaargelegd op het tafeltje en ging terug naar de keuken om eten te koken. Als ze klaar was, zou ze dochter Jennie haar insulineprik geven en ging het gezin aan tafel. “Maar toen heb ik voor het eerst mezelf gespoten”, herinnert Jennie zich, trots. Ze kreeg hiervoor haar spuitdiploma, maar belangrijker nog: ze kon door deze actie naar het slaapfeestje van haar vriendin. De tienjarige Hurdegarypster heeft diabetes type 1, oftewel suikerziekte.
Hoe pas je je aan, aan een leven met diabetes?Door Karoline van den Donker
Ze doet het super, zegt moeder Hebelina keer op keer. Zelf zegt Jennie dat er weinig is veranderd sinds ze – vorig jaar rond deze tijd – ontdekte dat haar lichaam geen insuline meer aanmaakt. Haar moeder verduidelijkt: “We proberen voor haar alles zo gewoon mogelijk te houden. We willen dat ze gewoon kind kan blijven. Voor ons ouders is het op dit moment echter niet niks.”
“Zo gewoon mogelijk”
“Je leven staat echt wel even op zijn kop als je hoort dat je kind suikerziekte heeft”, zegt Hebelina. Wat kan nog wel, wat mag niet meer? Voortdurend speelt de vraag: ‘hoe hoog zit ze in haar suikers?‘ Is het te laag of te hoog, dan moet er onmiddellijk actie worden ondernomen. Je moet ten alle tijde zijn voorbereid op een ‘hyper’ of een ‘hypo’, respectievelijk een te hoge of een te lage waarde van de bloedsuikers. Een rugzakje met eten, drinken, meetapparatuur en insulinepennen moet daarom overal gaan waar Jennie gaat. “Voor als ik slap en trillerig wordt”, verduidelijkt Jennie.
“Ga je een weekendje weg, dan moet er opeens medicatie mee”, vertelt Hebelina. Dat heeft meer voeten in de aarde dan je vooraf bedenkt. ”Het moet gekoeld bewaard worden, dus hoe ga je dat aanpakken? Bovendien, er moeten dubbele porties mee, want als er met de ene tas iets gebeurt, moeten de spullen op een andere plek bereikbaar zijn.”
Hebelina en haar man gaan sinds vorig jaar maart niet meer slapen voordat ze hun dochter Jennie hebben geprikt. Blijken de bloedwaarden onjuist, dan moet Jennie wakker gemaakt worden en wat te eten krijgen.
“Je mag alles eten”
Suikerhoudende dranken zijn bij Jennie van het menu gehaald. “Suiker in drinken wordt te snel door het bloed opgenomen”, leerde het gezin. Verder mag Jennie alles eten, al moet ze wel voorbereid zijn op de effecten die dat eten heeft op haar lichaam en medicijngebruik. “Ga je sporten, dan dalen je bloedsuikers en heb je dus extra koolhydraten nodig.”
Koolhydraten tellen is voor Jennie belangrijk. Ze heeft een boekje gekregen van het ziekenhuis. Het staat vol lekkere dingen. “Kijk mem, dit wil ik ook nog eens eten”, zegt ze wijzend op een heerlijk uitziende sandwich. Bij alle producten staat precies hoeveel calorieën en hoeveel koolhydraten er in zitten. “Naar de calorieën kijken we niet, maar de koolhydraten zijn belangrijk, om te weten hoeveel insuline je moet toedienen.”
Nooit snel weggaan
Giechelend en dollend zit Jennie met haar vriendinnetje achter de computer. Tijd voor gitaarles, zegt haar moeder om half drie, wijzend naar de klok. De meiden pakken hun jassen en gitaar en vertrekken. Wel moet er nog even geprikt worden. Geroutineerd steekt Jennie het naaldje van het meetapparaat in haar vinger. Ze knijpt een druppel bloed uit het topje en smeert het op een speciaal stripje dat ze aan de andere kant in het meetapparaat steekt. Het gaat razendsnel. “5.9”, roept Jennie en gaat de deur uit.
“Nu is het goed en is het meten zomaar klaar. Soms is het ook niet goed, en moet ze eerst wat eten of extra insuline krijgen”, vertelt haar moeder. “Daarna ben je ook direct de hele middag alert.”
Langzaam maar zeker wordt duidelijk wat maakt dat ‘Jennie het super doet.’ Ze prikt zichzelf keurig zesmaal per dag. Ze neemt zonder morren het eten en de medicijnen tot zich die ze nodig heeft. Ze vergeet bijna nooit haar rugzakje en ze spuit zichzelf zelfstandig, dapper, viermaal per dag in een van haar bovenbenen.
Alarmerende symptomen
Het was een hele schrik toen Jennie in maart vorig jaar suikerziekte bleek te hebben. Jennie: “Maar mijn vader en moeder dachten het al”. Dochterlief viel in een half jaar zes kilo af, ze dronk en plaste veel en bovendien zit suikerziekte bij vader in de familie.
“Ik moest huilen, toen ik het hoorde”, vertelt Jennie. Met name het dagelijks prikken zag ze niet zitten. Ze leerde van het kinderdiabetesteam in het ziekenhuis hoe dat moest. Haar moeder gaf de eerste weken de insuline-injecties. Voor geen goud deed Jennie dat zelf. Tot ze een aanleiding had om al haar moed bijeen te rapen.
Een vriendinnetje was bijna jarig en in de klas heerste volop voorpret voor het slaapfeest dat zij zou gaan organiseren. “Ik legde Jennie uit, dat zij niet kon blijven slapen. Ik kon moeilijk midden in de nacht naar haar toe gaan om haar een spuit te geven.”
Het motiveerde Jennie achteraf gezien om de punt van de naald in haar eigen bovenbeen te zetten. “Als je het goed doet, voel je er niets van”, vertelt de tienjarige. Prik je per ongeluk in een ader, of in een beurse plek, dan is het wel pijnlijk. Gebeurt dat, dan weet Jennie dat ze even op haar tanden moet bijten, want tweemaal prikken is uit de den boze. “Omdat je dan te veel insuline krijgt.”
Kinderdiabetesteam
Met vragen kunnen zowel Jennie als haar ouders altijd terecht bij het kinderdiabetesteam in het Leeuwarder ziekenhuis. Dit team bestaat uit drie kinderartsen, twee verpleegkundig-consulenten kinderdiabetes, twee diëtisten en twee psychologen.
Mischa en Jantine zijn in dit team voor Jennie het eerste aanspreekpunt. Zij legden met heldere illustraties uit wat suikerziekte is en hoe je voor je lichaam zorgt als je suikerziekte hebt. Ze hielpen Jennie ook op school aan de klas uit te leggen wat diabetes inhoudt, met behulp van beeld- en filmmateriaal.
Jennie heeft bij ieder bezoek aan het ziekenhuis wel een vraag aan het team. “Ik wilde weten of dieren ook suikerziekte kunnen hebben”, geeft Jennie als voorbeeld. “En ik ga vragen of ik ook na het eten kan spuiten, Dat lijkt me handig, want dan hoef ik er voor het eten niet zo om te denken.”